1000 meter toch eerlijk
(NRC Handelsblad, 16-2-2006)
Vier jaar geleden, bij de
Olympische Winterspelen in Salt Lake City, deed zich een curieus verschijnsel
voor op de 1000 meter schaatsen. Zowel bij de mannen als bij de vrouwen werden
alle medailles gewonnen door rijders die in de binnenbaan waren gestart.
Wie op de 1000 meter (2 ½
rondje) in de binnenbaan start, rijdt één keer vaker een binnenbaan dan de
tegenstander. Deze rijder heeft ook de laatste binnenbocht. Daardoor kan hij
met wat geluk op de laatste wissel pal achter de tegenstander uit de wind rijden.
In de laatste bocht kan hij zich aan de tegenstander optrekken. Het leek dus
goed verklaarbaar dat binnenbochtrijders in het voordeel waren. Schrijver dezes
pleitte destijds op deze pagina, met wat slagen om de arm, voor het tweemaal
rijden van de 1000 meter, zoals dat bij wereldkampioenschappen sprint al
gebeurt.
Zeker was het niet dat er een
effect bestond, juist omdat alle rijders maar één keer gestart waren. Misschien
hadden toevallig de sterkste schaatsers de binnenbaan geloot.
Op 21 en 22 januari van dit
jaar werden in Heerenveen de wk sprint gehouden. De binnenbochtrijders van de
eerste 1000 meter startten op de tweede dag in de buitenbocht. Daarom was hier
een mooie kans de kwestie voorgoed te beslechten. Het zou mogelijk zijn van het
hele veld aparte klassementen te maken voor de binnenbocht en voor de
buitenbocht, en deze te middelen. Dan zou vanzelf blijken of op de 1000 meter
starten in de binnenbocht voordelig is. In de gemiddelden zouden verschillen in
omstandigheden tussen de eerste dag en de tweede vanzelf worden opgeheven.
De waarnemingen werden gedaan
voor de televisie. Dit zorgde voor een geforceerde selectie van de gegevens. Op
de tweede dag werden alleen de ritten 10 tot en met 25 uitgezonden. Omdat
hierin de 32 sterkste rijders van de eerste dag optraden was dit geen probleem.
Integendeel: de zwakke Oostenrijker Goerlitz bijvoorbeeld was de tweede dag in
de buitenbocht vijf seconden sneller dan de eerste dag en had daarmee de
metingen aardig kunnen bederven. Nu viel hij vanzelf uit de tabellen.
Van elke rijder werd de
tussentijd na 200 meter genoteerd en de eindtijd. Die tussentijd is belangrijk
omdat een eventueel effect te wijten zou kunnen zijn aan de eerste binnenbocht
of juist aan de laatste.
De resultaten, kort
samengevat. De eerste dag waren bij de zes snelste tussentijden vijf
binnenbochtrijders. Dat gaf hoop op een baanbrekend resultaat. In de eindtijden
was het andersom: bij de eerste acht zes uit de buitenbocht. De tweede dag
maakte de verwarring compleet. In de eerste tussentijden was geen serieus
patroon te ontdekken (of het moest een licht overwicht voor de buitenbocht
zijn), maar de eerste vijf eindtijden waren van binnenbochters! Was deze tweede
rit de Olympische race geweest dan had ondergetekende weer moord en brand
geschreeuwd.
Nu is duidelijk dat het aan
de loting ligt. Onder de vijf schaatsers die beide dagen bij de eerste acht
eindigden, waren er vier die de eerste dag in de buitenbocht van start gingen.
Deze sterke kilometerrijders zijn niet de snelste starters. Daarmee zijn de
patronen wel ongeveer verklaard - de rest is ruis.
Tellen we alle tijden bij
elkaar op van rijders die in de binnenbocht zijn gestart (zestien deden dat dus
op de eerste dag, de andere zestien op de tweede) dan heeft het hele veld een gemiddelde
eerste tussentijd van 16,789 seconde en een eindtijd van 1:11,15. Startend in
de buitenbaan doen ze gezamenlijk 16,793 respectievelijk 1:11,10. Geen
significante verschillen.
Starten in de binnenbocht is
op de 1000 meter dus geen voordeel. In Turijn gaat zondag de beste winnen.
Reacties
Een reactie posten